Spring naar inhoud

Toegankelijkheidsopties:

Inleiding

Inleiding (titel verborgen)

1.1 Abonnementstarief Wet maatschappelijke ondersteuning

In 2019 is het abonnementstarief in de Wet maatschappelijke ondersteuning ingevoerd. Deze wetswijziging houdt in dat alle Wmo-cliënten een vast bedrag per maand betalen voor de Wmo-hulp en -ondersteuning die zij krijgen. Omdat voorheen de eigen bijdrage inkomensafhankelijk was – inwoners betaalden naar draagkracht, werd een Wmo-voorziening door de invoering van het abonnementstarief voor hogere inkomens goedkoper. Daardoor bestond bij de gemeente het vermoeden van een aanzuigende werking op het gebruik van Wmo. Onderzoek, Informatie en Statistiek Groningen heeft hier in samenwerking met het CBS Urban Data Center regio Groningen in 2019 en 2021 onderzoek naar gedaan. Inmiddels is er een wetsvoorstel om het abonnementstarief af te schaffen. De inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage zal dan weer terugkeren. De Directie Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Groningen heeft OIS en het Urban Data Center gevraagd om inzichtelijk te maken welke inkomensgroepen in 2024 gebruik maakten van Wmo-voorzieningen. Op deze manier krijgt DMO inzicht in de grootte van de groepen en in hoeveel inwoners van de gemeente Groningen een eigen bijdrage zouden moeten leveren.

1.2 Opzet van het onderzoek

Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag is gewerkt met CBS-microdata over inkomen en gemeentedata over Wmo-gebruik. Via de beveiligde remote access-omgeving van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) hebben geautoriseerde onderzoekers van OIS toegang tot de microdata. Het gepseudonimiseerde Wmo-bestand van de gemeente is door middel van een koppelsleutel gecombineerd met gepseudonimiseerde inkomensgegevens van het CBS[1]. Vervolgens zijn deze data in de CBS-omgeving bewerkt en geanalyseerd. Met behulp van de CBS-data over inkomens kan nagegaan worden tot welke inkomensgroepen de Wmo-cliënten behoren. Het doel van de analyse is geenszins om naar individuele personen te kijken, conform de gedragscode voor beleidsonderzoekers. De gegevens worden dan ook alleen op groepsniveau geanalyseerd en beschikbaar gemaakt. De cijfers zijn daarnaast afgerond op tiental, met een minimum van twintig. Dit wederom om herleidbaarheid en schijnnauwkeurigheid[2] te voorkomen.

[1] Pseudonimiseren houdt in dat persoonsgegevens zijn vervangen door versleutelde onderzoeksnummers.

[2] Dit heeft te maken met de beperkingen van de integrale inkomensgegevens. Zo gaat het om voorlopige inkomensgegevens, waardoor de gegevens van sommige personen geschat zijn. Daarnaast zijn de inkomensgegevens gebaseerd op verschillende bronnen, die elk hun onzekerheden kennen. Door de gegevens uit verschillende bronnen te combineren, kan de onzekerheid groter worden.

Inkomen ten opzichte van het beleidsmatig minimum en doelgroep

Voor dit onderzoek keken we naar het inkomen ten opzichte van het beleidsmatig minimum. Het gaat hierbij om het besteedbaar inkomen van het huishouden. Dit is gerelateerd aan het beleidsmatig minimum. Aan de hand van de regelgeving is vastgesteld welk beleidsmatig minimum voor het desbetreffende huishouden van toepassing is. Zo is de norm voor een (echt)paar met uitsluitend minderjarige kinderen gelijkgesteld aan de bijstandsuitkering van een echtpaar, aangevuld met de (leeftijdsafhankelijke) kinderbijslag. Bij 65-plussers is het bedrag aan uitkering in het kader van de algemene ouderdomswet (AOW) als norm gekozen. De verhouding van het besteedbare inkomen ten opzichte van het beleidsmatig minimum wordt uitgedrukt in een percentage, bijvoorbeeld tot 120%. Voor dit onderzoek gebruikten we de nieuwste inkomensgegevens die het CBS heeft, namelijk over het jaar 2023. Het gaat om voorlopige cijfers.

Populatie-afbakening

De populatie van dit onderzoek betreft alle 7.518 inwoners van de gemeente Groningen die op 1 juli 2024 een Wmo-indicatie hadden, exclusief rolstoel, collectief vervoer, beschermd wonen, maatschappelijke opvang en arbeidsmatige dagbesteding[1]. Van deze mensen wordt dus naar hun inkomen over het jaar 2023 gekeken. Negen personen konden niet gekoppeld worden aan de inkomensbestanden van het CBS. Dit komt waarschijnlijk doordat deze personen in 2023 nog niet in Nederland woonden. Daardoor zitten zij niet in de CBS-bestanden.

Voor een kleine groep personen in het Wmo-bestand was niet vast te stellen welk inkomen ten opzichte van het sociaal minimum zij hebben. Dit komt doordat niet iedereen tot de ‘doelpopulatie sociaal minimum’ behoort. Onder deze doelgroep vallen personen die in particuliere huishoudens[2] wonen, exclusief studentenhuishoudens en institutionele huishoudens, en die het gehele jaar een inkomen hebben.

In totaal 322 van de 7.509 gekoppelde personen in het Wmo-bestand behoren niet tot de doelpopulatie sociaal minimum. Het gaat hierbij voornamelijk om studentenhuishoudens (241 personen). Verder wonen 64 personen in een institutioneel huishouden en is van 17 personen het inkomen niet bekend.

De doelgroep van dit onderzoek is opgedeeld in vier verschillende huishoudensgroepen:

  • Eenpersoonshuishoudens, leeftijd tot de AOW-leeftijd (2.197 personen)
  • Eenpersoonshuishoudens, leeftijd AOW-leeftijd of ouder (2.922 personen)
  • Meerpersoonshuishoudens, tenminste één persoon tot de AOW-leeftijd (1.329 personen)
  • Meerpersoonshuishoudens, alle personen vanaf AOW-leeftijd (969 personen)

Meerpersoonshuishoudens omvatten niet uitsluitend (echt)paren, maar ook gezinnen met bijvoorbeeld thuiswonende kinderen en personen in een institutionele woonsituatie. Niet iedereen in een meerpersoonshuishouden was in te delen in een huishoudenscategorie naar leeftijd. Dit zijn personen in een ‘overig meerpersoonshuishouden met ten minste één persoon vanaf de AOW-leeftijd’. Het gaat hierbij om 92 personen. Deze personen zijn alleen meegenomen in figuur 1 en tabel 1 over de totale groep personen met een Wmo-voorziening.

Aangezien er CBS-bestanden over het jaar 2023 gebruikt worden, gaat het om de leeftijd van de personen op 1 januari 2023. 

Per huishoudensgroep is een overzicht gemaakt van aantallen personen per inkomensgroep. Ook zijn er uitsplitsingen gemaakt naar type voorziening: begeleiding, hulp bij het huishouden, verblijf, vervoersvoorziening en/of woonvoorziening. Omdat een persoon verschillende voorzieningen kan gebruiken, en daardoor meer dan één keer voor kan komen, is het totaalgebruik lager dan de som van de afzonderlijke voorzieningen.

[1] Gebruikers van deze voorzieningen betalen geen of een afwijkende eigen bijdrage.

[2] Particulier huishouden: één of meer personen die samen een woonruimte bewonen en zichzelf daar niet-bedrijfsmatig voorzien in de dagelijkse levensbehoeften.