Spring naar inhoud

Toegankelijkheidsopties:

Inleiding

Inleiding (titel verborgen)

Sinds 2016 zijn gemeenten wettelijk verplicht om een cliëntervaringsonderzoek (CEO) uit te (laten) voeren. Tot en met 2020 moest hiervoor gebruik worden gemaakt van een verplichte landelijke vragenlijst. Sinds 2021 kunnen gemeenten echter flexibeler omgaan met het CEO Wmo. Zij mogen het CEO naar eigen inzicht vormgeven. De resultaten moeten (nog steeds) inzicht verschaffen in de ervaren toegankelijkheid, kwaliteit en effecten van de geboden ondersteuning. Ook worden de gegevens over de ervaringen van inwoners met maatschappelijke ondersteuning gebruikt als input in de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein voor het thema ‘klantervaringen’. In de gemeente Groningen is er vanaf 2021 voor gekozen om de vragenlijst grotendeels hetzelfde te houden als voorheen. Dit maakt het mogelijk de tevredenheid goed te monitoren.

Het cliëntervaringsonderzoek is erop gericht inzicht te bieden in de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, zoals die is ervaren door inwoners die in 2024 geregistreerd stonden als Wmo-cliënt met een individuele voorziening. Dit onderzoek gaat dus over de dienstverlening in het jaar 2024.

1.1 Opzet van het onderzoek

De enquête bestaat uit vragen over de ontvangen ondersteuning, het contact en gesprek met de gemeente en de kwaliteit en effecten van de ondersteuning. Daarbij zijn de tien verplichte vragen uit voorgaande jaren ook weer gesteld. Om aanvullende inzichten op te doen, heeft de gemeente Groningen een aantal extra vragen toegevoegd. De tien ‘oude’ vragen luiden:

  1. Ik wist waar ik moest zijn met mijn hulpvraag.
  2. Ik werd snel geholpen.
  3. De medewerker nam mij serieus.
  4. De medewerker en ik hebben in het gesprek samen naar oplossingen gezocht.
  5. Wist u dat u gebruik kon maken van een onafhankelijke cliëntondersteuner?
  6. Ik vind de kwaliteit van de ondersteuning die ik krijg goed.
  7. De ondersteuning die ik krijg past bij mijn hulpvraag.
  8. Door de ondersteuning die ik krijg, kan ik beter de dingen doen die ik wil.
  9. Door de ondersteuning die ik krijg kan ik mij beter redden
  10. Door de ondersteuning die ik krijg heb ik een betere kwaliteit van leven

De opdrachtgever wilde de resultaten graag uitsplitsen naar vijf verschillende voorzieningengroepen: begeleiding (BG), huishoudelijke hulp (HH), woningaanpassingen (WA), hulpmiddelen (HM) en collectief vervoer (CV). Om zinvolle uitspraken te kunnen doen, moesten voor alle groepen behalve huishoudelijke hulp alle cliënten uitgenodigd worden. Voor huishoudelijke hulp is een aselecte steekproef getrokken; hier zijn 3.610 van de 5.885 inwoners uitgenodigd.

Per voorziening is een vragenblok gemaakt. Het eerste vragenblok over de aanvraag van de voorziening kregen alle respondenten te zien. Vervolgens was het afhankelijk van de voorziening die men had, welke vervolgvragen men kreeg. Wanneer een respondent één voorziening had, kreeg hij/zij alleen het vragenblok over die voorziening. Had men meer voorzieningen (én zat men voor die voorzieningen in de steekproef), dan kreeg men meerdere vragenblokken te zien.

Begin maart 2025 hebben de inwoners uit de steekproef een uitnodigingsbrief voor het onderzoek ontvangen. In de brief stond een inlogcode waarmee men de vragenlijst online kon invullen. De vragenlijst kon tot begin april 2025 worden ingevuld. Indien gewenst, kon de vragenlijst ook op papier worden ingevuld. Uiteindelijk zijn er 127 ingevulde papieren vragenlijsten binnen gekomen. 

1.2 Respons

Ruim driekwart (76%) van het totale aantal Wmo-cliënten in de populatie is aangeschreven voor cliëntervaringsonderzoek over 2024. Dit betekent dat er 7.108 Wmo-cliënten zijn aangeschreven. Uiteindelijk hebben hiervan 1.536 respondenten de vragenlijst ingevuld. Dit is een respons van 22%. Dit is iets hoger dan het onderzoek over 2023, toen 20% van de uitgenodigde inwoners deelnam aan het onderzoek. Bijna een kwart van de respondenten (22%) geeft aan hulp te hebben gehad bij het invullen van de vragenlijst.

Tabel 2 toont de respons per voorzieningengroep. Respondenten met meerdere voorzieningen kunnen in verschillende groepen voorkomen. Daardoor is in de figuren van hoofdstuk 2 de som van de aantallen respondenten per voorzieningengroep hoger dan het totaal aantal respondenten. De groepen woningaanpassing en hulpmiddelen zijn samengevoegd in de analyse, omdat de afzonderlijke groepen te weinig respons hadden om enigszins betrouwbare uitspraken te kunnen doen.

In de tabel is te zien dat de groep huishoudelijke hulp de hoogste respons heeft (27%). Bovendien heeft deze groep de laagste foutmarge, namelijk 2,9% (zie kader). We kunnen er bij deze groep van uitgaan dat de uitkomsten dicht bij de werkelijkheid liggen. De groepen ‘collectief vervoer en/of    woningaanpassing en hulpmiddelen’ heeft ook een goede respons (26%). De foutmarge ligt hier iets hoger, maar nog steeds binnen de gangbare 5% (zie kader).

Tabel 2: Respons verschillende cliëntgroepen en foutmarge

Voorziening Populatie Steekproef Respons Respons % Foutmarge
Begeleiding 3.093 3.093 421 14% 4,4%
Huishoudelijke hulp 5.885 3.610 961 27% 2,9%
Collectief vervoer 1.139 1.139 293 26% 4,9%
Woningaanpassing + Hulpmiddelen 1.209 1.209 315 26% 4,8%

De foutmarge geeft de nauwkeurigheid van de resultaten aan. Stel dat 50% van de respondenten een bepaald antwoord heeft gegeven. Een foutmarge van 3% wil zeggen dat tussen de 47% en 53% dat antwoord had gegeven als de gehele populatie de vraag had beantwoord. Een foutmarge van 5% is gangbaar in enquêteonderzoek. We gaan hierbij uit van een betrouwbaarheidsinterval (BI) van 95%. Het BI geeft aan hoe zeker je kan zijn van de foutmarge. Bij een BI van 95% zal een onderzoeksuitkomst in 95% van de gevallen conform de realiteit zijn.