Resultaten
Resultaten (titel verborgen)
4.1 Vervoerskenmerken
Zoals eerder benoemd, vergroten beperkte verplaatsingsmogelijkheden de kans op sociale exclusie. Wie mobiel is, kan voorzieningen bereiken, boodschappen doen en sociale contacten onderhouden. In dit onderdeel gaan we verder in op de vervoersmogelijkheden van respondenten en hun reisgedrag.
Voertuigbezit
We vroegen aan de respondenten welke voertuigen hun huishouden in het bezit heeft. In Figuur 3 worden de resultaten op deze vraag weergegeven. Ruim drie kwart (76%) van de respondenten is in het bezit van een fiets. Daarnaast bezit een op de vijf (20%) respondenten (ook) een E-bike, speed pedelec of fatbike. Ruim een kwart (26%) van de huishoudens van respondenten hebben een auto. De Basismonitor Groningen rapporteert dat gemiddeld 54 per 100 huishoudens zijn in Groningen. De aantallen in de gebiedsdelen variëren van 23 in het Centrum tot 127 in Ten Boer. Ondanks dat huishoudens meerdere auto’s in het bezit kunnen hebben lijkt het autobezit in de steekproef lager te liggen dan gemiddeld in de gemeente Groningen.
Figuur 3: Voertuigbezit in huishouden (n=883)
Bovenstaande grafiek in tabel-vorm:
| label | procent_ja |
|---|---|
| Fiets | 76% |
| Auto | 26% |
| E-bike/ speed pedelec / fatbike | 20% |
| Geen | 9% |
| Scooter/Brommer | 7% |
| Motor | 1% |
| Anders, namelijk... | 5% |
*Meerdere antwoorden mogelijk, waardoor de aantallen optellen tot meer dan het aantal respondenten.
Het wel of niet hebben van een rijbewijs is één van de factoren die meespeelt in de kans op mobiliteitsarmoede. Daarom hebben wij aan de respondenten gevraagd of zij in het bezit zijn van een rijbewijs. Uit de resultaten blijkt dat ruim de helft (55%) van de respondenten een rijbewijs heeft, tegenover een kleine minderheid (45%) zonder rijbewijs. Ter vergelijking: in de gemeente Groningen heeft 69% van de volwassen bevolking een rijbewijs (CBS, 2025). Het rijbewijsbezit in de bevraagde groep is dus lager dan gemiddeld in Groningen.
4.2 Reisgedrag
In deze paragraaf onderzoeken we het reisgedrag van de respondenten, waarbij we kijken naar welke vervoersmiddelen zij gebruiken en de gebieden waarin zij zich verplaatsen. Figuur 4 laat zien welke vervoersmiddelen respondenten gebruiken. Hierbij hadden respondenten de mogelijkheid om meerdere vervoersmiddelen te kiezen. Een ruime meerderheid (84%) van de respondenten reist met de bus. Ook de trein is een openbaar vervoersmiddel wat veel door de respondenten wordt gebruik (64%). Daarnaast wordt de fiets door een groot deel van de respondenten gebruikt (67%). Bijna een derde (32%) maakt gebruik van een auto om te reizen. Het aandeel respondenten dat een auto gebruikt ligt iets hoger dan het aandeel respondenten die een auto in het bezit heeft. Een mogelijke verklaring is dat er respondenten zijn die geen auto bezitten, maar wel meerijden met anderen of een taxi gebruiken.
We hebben gekeken welk deel van de respondenten enkel gebruik maakt van de bus en/of trein om zich te verplaatsen om een inschatting te kunnen maken van het aandeel dat in bepaalde mate afhankelijk is van het OV. Een tiende van alle respondenten (n=902) gebruikt enkel de trein en/of bus.
Bij de categorie anders namelijk noemen respondenten vooral de WMO-vervoer, lopen, scootmobiel en de reguliere taxi.
Figuur 4: Welke vervoersmiddelen gebruikt u? (n=902)*
Bovenstaande grafiek in tabel-vorm:
| label | procent_ja |
|---|---|
| Bus | 84% |
| Fiets | 67% |
| Trein | 64% |
| Auto | 32% |
| E-bike/speed pedelec/ fatbike | 20% |
| Scooter/brommer | 5% |
| Motor | 1% |
| Anders, namelijk... | 10% |
*Meerdere antwoorden mogelijk, waardoor de aantallen optellen tot meer dan het aantal respondenten.
In een vervolgvraag vroegen we aan de respondenten hoe vaak zij reizen binnen en buiten bepaalde gebieden. In Figuur 5 worden de resultaten van deze vraag weergegeven. Hieruit blijkt dat de meeste reizen plaatsvinden binnen de gemeente Groningen. Hoe groter de afstand tot de gemeente, hoe minder vaak mensen daarnaartoe reizen. Twee op de vijf respondenten (40%) reist naar overige delen van de provincie Groningen. Drie op de vijf (60%) reizen zelden of nooit naar Drenthe of Friesland. Tot slot reist drie kwart (75%) zelden of nooit verder dan Noord-Nederland.
Figuur 5: Hoe vaak reist u binnen de volgende gebieden?
Bovenstaande grafiek in tabel-vorm:
| Meerdere keren per week | Wekelijks | Maandelijks | Zelden | Nooit | |
|---|---|---|---|---|---|
| Binnen de gemeente Groningen (n=856) | 75% | 12% | 7% | 5% | 1% |
| Overige delen van de provincie Groningen (n=856) | 9% | 19% | 33% | 33% | 7% |
| Overige delen van Noord-Nederland (n=844) | 4% | 9% | 27% | 45% | 15% |
| Verder dan Noord-Nederland (n=835) | 1% | 3% | 20% | 58% | 18% |
4.3 Openbaar vervoer
In deze paragraaf bespreken we het OV-gebruik van respondenten. We onderzoeken met welk doel de respondenten het OV gebruiken en welke redenen respondenten hebben om het OV niet te gebruiken. Daarnaast bieden deze resultaten inzicht in een aantal factoren die bijdragen aan mobiliteitsarmoede, zoals betaalbaarheid en de fysieke en digitale toegankelijkheid van het OV.
Gebruik van openbaar vervoer
We vroegen de respondenten die gebruikmaken van de bus en/of trein waarvoor en hoe vaak zij het OV gebruiken. Figuur 6 laat zien dat het OV door een grote groep respondenten wordt gebruikt voor bezoek aan familie en/of vrienden en vrijetijdsbesteding.
Figuur 6: Hoe vaak maakt u gebruik van openbaar vervoer voor de volgende doeleinden? (n=745)
Bovenstaande grafiek in tabel-vorm:
| label | Meerdere keren per week | Wekelijks | Maandelijks | Zelden | Niet van toepassing |
|---|---|---|---|---|---|
| Bezoek aan familie en/of vrienden | 11% | 19% | 30% | 33% | 7% |
| Vrijetijdsbesteding (b.v. sporten of een dagje weg) | 9% | 14% | 27% | 39% | 11% |
| Winkelen of boodschappen doen | 19% | 14% | 12% | 33% | 22% |
| Woon- werkverkeer | 18% | 8% | 5% | 17% | 52% |
| Vrijwilligerswerk | 7% | 6% | 4% | 18% | 65% |
| Om te mantelzorgen | 5% | 5% | 4% | 14% | 73% |
| School of studie | 7% | 3% | 2% | 11% | 77% |
Winkelen en woon-werkverkeer worden het vaakst meerdere keren per week met het openbaar vervoer gedaan. In totaal is de groep respondenten die het OV voor deze doelen gebruikt, echter kleiner. Bijna een vijfde van de respondenten (19%) gebruikt het OV meerdere keren per week om te winkelen of boodschappen te doen. Een vergelijkbaar aandeel (18%) gebruikt het OV meerdere keren per week voor woon- werkverkeer.
Obstakels voor OV-gebruik
Bijna een tiende van de respondenten geeft aan nooit gebruik te maken van het OV. Aan deze groep vroegen we wat redenen zijn om geen gebruik te maken het OV. De resultaten hiervan worden weergegeven in Figuur 7. Hierbij hadden respondenten de mogelijkheid om meerdere antwoorden te geven. Voor het grootste deel van de respondenten zijn de kosten van het OV een reden om het OV niet te gebruiken. Bijna drie kwart van de respondenten die geen OV gebruikt (71%), vindt het OV namelijk te duur. Andere redenen zijn onder andere lichamelijke beperkingen (22%), mentale belemmeringen (11%) en de voorkeur voor een ander vervoersmiddel (18%) . In de categorie “Anders, namelijk” wordt een aantal keer genoemd dat de respondent gebruikt maakt van een deeltaxi.
Figuur 7: Wat zijn redenen voor u om geen gebruik te maken van het openbaar vervoer? (n=92)
Bovenstaande grafiek in tabel-vorm:
| label | procent_ja |
|---|---|
| Ik vind het te duur | 71% |
| Lichamelijke belemmeringen | 22% |
| Ik gebruik liever een ander vervoersmiddel (bijvoorbeeld fiets of auto) |
18% |
| Mentale belemmeringen (bijvoorbeeld depressie, angsten, claustrofobie) |
11% |
| De reistijden en/of -routes zijn onhandig om op mijn bestemming te komen |
10% |
| Geen halte/station dicht bij mijn huis | 7% |
| Ik heb geen behoefte aan openbaar vervoer | 3% |
| Anders, namelijk | 9% |
*Meerdere antwoorden mogelijk, waardoor de aantallen optellen tot meer dan het aantal respondenten.
Toegankelijkheid van openbaar vervoer
In dit onderzoek legden we de respondenten een aantal stellingen voor over de fysieke en digitale toegankelijkheid van het OV. De eerst stelling heeft betrekking op de digitale toegankelijkheid (Figuur 8). Respondenten konden aangeven of ze moeite hebben om de dienstregeling van de bus en trein online te vinden en te begrijpen. Twee derde (67%) heeft geen moeite om de dienstregeling te vinden en te gebruiken. Daarentegen geeft 16% aan het (helemaal) eens te zijn met de stelling, en dus wel moeite te hebben met het vinden en begrijpen van de dienstregelingen.
Figuur 8: Stelling over digitale toegankelijkheid van openbaar vervoer
Bovenstaande grafiek in tabel-vorm:
| label | Helemaal oneens | Oneens | Neutraal | Eens | Helemaal eens |
|---|---|---|---|---|---|
| Ik heb moeite om de dienstregeling van de bus en trein online te vinden en te begrijpen (n=800) |
30% | 36% | 18% | 11% | 5% |
De overige stellingen hadden betrekking op de fysieke toegankelijkheid van het OV (Figuur 9). Bijna drie kwart van de respondenten (71%) is het eens met de stelling: ‘Lichamelijk ben ik voldoende in staat om bij een bushalte of treinstation te komen’. Van de respondenten is 12% het (helemaal) oneens met de stelling, en dus lichamelijk onvoldoende in staat om bij een treinstation te komen. Uit de volgende stelling blijkt dat een meerderheid (78%) vindt dat er voldoende bushaltes en/of treinstations in de buurt zijn. Een tiende van de respondenten vindt het aantal bushaltes of treinstation onvoldoende.
Figuur 9: Stellingen over de fysieke toegankelijkheid van openbaar vervoer
Bovenstaande grafiek in tabel-vorm:
| label | Helemaal oneens | Oneens | Neutraal | Eens | Helemaal eens |
|---|---|---|---|---|---|
| Lichamelijk ben ik voldoende in staat om bij een bushalte of treinstation te komen (n=803) |
5% | 7% | 17% | 38% | 33% |
| Er zijn voldoende bushaltes en/of treinstations bij mij in de buurt (n=807) |
3% | 7% | 12% | 48% | 30% |
Uit deze stellingen blijkt dat het openbaar vervoer door een meerderheid van de respondenten zowel fysiek als digitaal toegankelijk wordt ervaren. Er is echter een relatief kleine groep respondenten voor wie het OV in mindere mate toegankelijk is.
Betaalbaarheid van openbaar vervoer
Met een aantal stellingen wilden we inzicht krijgen in hoeverre het openbaar vervoer betaalbaar is voor de doelgroep. Bij de eerste stelling (Figuur 10) konden respondenten aangeven hoe vaak ze voldoende geld overhouden om openbaar vervoer te betalen. Uit deze stelling is gebleken dat 41% van de respondenten nooit of zelden voldoende heeft geld over om openbaar vervoer te betalen. Ruim een derde van de respondenten (37%) heeft soms geld over. Een vijfde (21%) geeft aan vaak of altijd voldoende over te houden.
Figuur 10: Stelling over de betaalbaarheid van openbaar vervoer
Bovenstaande grafiek in tabel-vorm:
| nooit | zelden | soms | vaak | altijd | |
|---|---|---|---|---|---|
| Ik houd voldoende geld over om openbaar vervoer te betalen (n=767) |
10% | 32% | 37% | 12% | 9% |
In de tweede (figuur 11) stellingen vroegen we de respondenten hoe vaak er momenten zijn dat ze ergens heen willen reizen, maar dit niet kunnen betalen. Ruim twee op de vijf respondenten (43%) geeft aan dat er soms of vaak momenten zijn waarop ze niet kunnen reizen vanwege een gebrek aan financiële middelen. Ruim een derde (36%) ervaart soms deze momenten. Een vijfde (20%) heeft zelden of nooit momenten dat ze willen reizen maar dit niet kunnen betalen.
Figuur 11: Stelling over de betaalbaarheid van openbaar vervoer
Bovenstaande grafiek in tabel-vorm:
| label | nooit | zelden | soms | vaak | altijd |
|---|---|---|---|---|---|
| Er zijn momenten dat ik ergens heen wil reizen maar dat ik dit niet kan betalen (n=790) |
9% | 11% | 36% | 36% | 8% |
De resultaten van deze stellingen wijzen erop dat het merendeel van de respondenten regelmatig financiële uitdagingen ervaart bij het gebruik van openbaar vervoer en reizen in het algemeen.
Afhankelijkheid van openbaar vervoer
Om inzicht te krijgen in de mate waarin respondenten afhankelijk zijn van het openbaar vervoer, hebben we ze twee stellingen voorgelegd (zie Figuur 12).
De eerste stelling heeft betrekking op de mobiliteit van respondenten. Het goed kunnen bereiken van activiteiten en afspraken is belangrijk voor het onderhouden van sociale contacten en vrijetijdsbesteding, maar ook voor formelere afspraken zoals medische afspraken of werkafspraken. Om erachter te komen in welke mate respondenten problemen ervaren met het bereiken van afspraken vanwege een gebrek aan vervoersmogelijkheden, legden we de volgende stelling voor: "Ik mis soms afspraken omdat ik geen enkele mogelijkheid heb om er te komen". Ruim de helft van de respondenten (55%) is het (helemaal) oneens met de stelling (Figuur 10). Zij ervaren dus geen problemen met het halen van afspraken. Een vijfde (21%) ervaart soms wel gebrekkige vervoersmogelijkheden en mist daardoor soms afspraken. Bijna een kwart (23%) geeft aan neutraal te zijn over de stelling.
De tweede stelling richtte zich op de ervaren afhankelijkheid van het openbaar vervoer. Van alle respondenten geeft drie op de vijf (58%) aan dat zij afhankelijk zijn van het OV om te reizen. Bijna een kwart (24%) van de respondenten is het (helemaal) oneens met deze stelling.
Figuur 12: Stellingen over afhankelijkheid van openbaar vervoer
Bovenstaande grafiek in tabel-vorm:
| label | Helemaal oneens | Oneens | Neutraal | Eens | Helemaal eens |
|---|---|---|---|---|---|
| Ik mis soms afspraken omdat ik geen enkele mogelijkheid heb om er te komen (n=780) |
23% | 33% | 23% | 16% | 5% |
| Ik ben afhankelijk van het openbaar vervoer om te reizen (n=802) |
9% | 15% | 18% | 29% | 29% |
4.4 Openbaar vervoer en jongeren
Het openbaar vervoer is belangrijk voor iedereen, omdat het mensen in staat stelt om deel te nemen aan de samenleving. Voor jongeren is het OV echter van extra belang, omdat zij vaak nog geen rijbewijs hebben en dus meer afhankelijk zijn van andere vormen van vervoer. Het biedt hen toegang tot onderwijs, sport en sociale activiteiten. Aan respondenten die in een huishouden met kinderen wonen, hebben we gevraagd naar het OV-gebruik van hun kinderen. In totaal gaat het om 211 respondenten. Bijna negen op de tien (86%) respondenten geeft aan dat hun kinderen het OV gebruiken voor om te reizen. Figuur 13 laat zien voor welke doeleinden kinderen van respondenten het openbaar vervoer voornamelijk gebruiken. School, studie en/of stage blijkt het belangrijkste reisdoel te zijn: twee vijfde (40%) van de kinderen gebruikt het OV hiervoor. Bijna een derde (32%) reist met het OV om vrienden, familie of kennissen te bezoeken en bijna een vijfde (19%) gebruikt het OV vooral voor sport en andere vrijetijdsactiviteiten.
Figuur 13: Het openbaar vervoer wordt door mijn kinderen voornamelijk gebruikt voor: (n=181)
Bovenstaande grafiek in tabel-vorm:
| antwoord | % |
|---|---|
| School/studie/stage | 40% |
| Het bezoeken van vrienden, familie, kenissen etc. | 32% |
| Sport en vrijetijdsactiviteiten | 19% |
| Anders, namelijk... | 9% |
Figuur 14 geeft inzicht in hoe ouders het vervoer van hun kinderen ervaren. We vroegen ten eerste of het OV wordt gebruikt om naar school te gaan. Bijna twee op de vijf (39%) respondenten geeft aan dat hun kinderen gebruik maken van het OV om naar school te gaan. Bijna de helft (45%) geef aan dat hun kinderen het OV niet hiervoor gebruiken.
Ten tweede geeft bijna de helft (46%) van de ouders aan dat diens kinderen soms activiteiten missen omdat er geen goed vervoer geregeld kan worden. Daarentegen ervaart ruim een derde (36%) geen vervoersproblemen die ertoe leiden dat hun kinderen soms activiteiten moeten missen.
De laatste stelling luidde: "Mijn kinderen kunnen plekken voor vrijetijdsbesteding goed bereiken (bijvoorbeeld sportclub, vrienden)." Hier is een kleine meerderheid van de respondenten positief. Drie op de vijf (60%) geeft aan dat diens kinderen plekken voor vrijetijdsbesteding goed kunnen bereiken. Verder is 16% het (helemaal) oneens met de stelling, terwijl bijna een kwart (24%) een neutrale positie inneemt.
Figuur 14: Stellingen over het OV-gebruik van kinderen in het huishouden
Bovenstaande grafiek in tabel-vorm:
| Helemaal oneens | Oneens | Neutraal | Eens | Helemaal eens | |
|---|---|---|---|---|---|
| Mijn kinderen maken regelmatig gebruik van het openbaar vervoer om naar school te gaan. (n=200) |
17% | 28% | 16% | 22% | 17% |
| Mijn kinderen missen soms activiteiten (zoals sport, hobby’s of bezoekjes aan vrienden) omdat we geen goed vervoer kunnen regelen. (n=200) |
12% | 24% | 18% | 32% | 14% |
| Mijn kinderen kunnen plekken voor vrijetijdsbesteding goed bereiken (bijvoorbeeld sportclub, vrienden). (n=186) |
5% | 11% | 24% | 46% | 14% |
4.5 Verkenning kosten OV
In deze paragraaf gaan we verder in op in hoeverre de respondenten bereid zijn om gebruik te maken van het openbaar vervoer als de kosten van het openbaar vervoer zouden veranderen. We hebben hiervoor de respondenten vier stellingen voorgelegd die bevragen of een eventuele korting of het gratis maken van het OV ervoor zorgt dat ze het OV vaker zouden gebruiken. De resultaten van deze stellingen worden weergegeven in Figuur 15. De eerste twee stellingen richten zich op de invloed van financiële prikkels op het gebruik van openbaar vervoer. Uit de resultaten blijkt dat veel respondenten vaker gebruik zouden maken van het OV als dit financieel aantrekkelijker wordt. Zo geeft 82% van de respondenten aan het (helemaal) eens te zijn met de stelling: "Als ik korting zou krijgen op openbaar vervoer, zou ik hier vaker gebruik van maken."
Nog meer mensen reageren positief op de stelling over het gratis maken van het openbaar vervoer: het overgrote deel (91%) is het (helemaal) eens met de stelling: "Als het openbaar vervoer gratis zou zijn, zou ik hier vaker gebruik van maken."
Uit de resultaten van de derde stelling blijkt dat het overgrote deel van de respondenten (88%) bereid is om een kleine betaling te betalen voor een OV-kaart waarmee ze een jaar lang kosteloos kunnen reizen. Bij deze stelling is bewust geen invulling gegeven aan de hoogte van het bedrag, omdat er bij de gemeente nog geen duidelijkheid bestaat over welk bedrag hier passend is. Wat de respondenten onder een ‘kleine bijdrage’ verstaan, kan verschillen. Bij de interpretatie van ‘kleine bijdrage’ moet dus rekening gehouden worden met de financiële situatie en de interpretatie van respondenten.
Tot slot blijkt uit de laatste stelling dat 77% van de respondenten ook daadwerkelijk in staat is in om een kleine bijdrage te leveren voor een OV-kaart waarmee ze een jaar lang kosteloos kunnen reizen. Bijna een tiende (8%) is niet in staat om een eigen bijdrage te doen.
Figuur 15: Stellingen over het verminderen van kosten en bereidheid voor een eigen bijdrage voor het OV
Bovenstaande grafiek in tabel-vorm:
| Helemaal oneens | Oneens | Neutraal | Eens | Helemaal eens | |
|---|---|---|---|---|---|
| Als ik korting zou krijgen op openbaar vervoer zou ik hier vaker gebruik van maken (n=784) |
2% | 3% | 13% | 42% | 40% |
| Als het openbaar vervoer gratis zou zijn zou ik hier vaker gebruik van maken (n=790) |
3% | 2% | 4% | 20% | 71% |
| Ik zou bereid zijn om een kleine eigen bijdrage te doen voor een ov-kaart waarmee ik verder een jaar lang kosteloos gebruik kan maken van het openbaar vervoer (n=774) |
2% | 3% | 7% | 34% | 54% |
| Ik ben in staat om een kleine eigen bijdrage te doen voor een ov-kaart waarmee ik verder een jaar lang kosteloos gebruik kan maken van het openbaar vervoer (n=759) |
3% | 5% | 15% | 39% | 38% |
Het reismoment is een belangrijke factor bij het inschatten van de kosten voor een maatregel voor gratis of goedkoper openbaar vervoer. Tijdens spitsuren is het OV drukker dan in de daluren. Om mensen te stimuleren om op rustige momenten te reizen, bieden vervoerders vaak goedkopere abonnementen aan voor het reizen tijdens daluren.
We vroegen aan de respondenten op welk moment zij vooral gebruik zouden maken van een OV-kaart waarmee ze gratis kunnen reizen. Meer dan de helft (55%) van de respondenten geeft aan de OV-kaart waarschijnlijk het meest te gebruiken op werkdagen buiten de spits (Figuur 16). Drie op de tien zouden de OV-kaart vooral gebruiken in het weekend. Reizen tijdens de spitsuren wordt door 16% van de respondenten genoemd. De spitsuren hebben als voordeel dat je de kaart dan ook makkelijker kan gebruiken voor woon-werk verkeer als dat nodig is.
Figuur 16: Op welke moment zou u vooral gebruik maken van een OV-kaart waarmee u gratis kunt reizen?
Bovenstaande grafiek in tabel-vorm:
| antwoord | % |
|---|---|
| In het weekend | 29% |
| Buiten de spits op werkdagen (tussen 09:00 en 16:00 uur, na 18:30) |
55% |
| In de spits op werkdagen (vóór 09:00, tussen 16:00 en 18:30) |
16% |
De respondenten hadden na het invullen van deze vraag de mogelijkheid om hun antwoord toe te lichten. Uit de antwoorden blijkt dat de situatie van respondenten uiteenloopt. De persoonlijke situatie heeft invloed op de voorkeur voor het reismoment. Een deel van de respondenten geeft aan dat ze in de spits moeten reizen voor werk. Anderen reizen het liefst in de daluren reizen omdat het dan rustiger is of omdat ze dan vaak familie bezoeken. In de open antwoorden wordt meerdere keren genoemd dat respondenten wisselend binnen en buiten de spits moeten reizen en het daarom moeilijk vinden om hun voorkeur aan te geven. Daarnaast geven meerdere respondenten ook hier aan dat te duur OV een obstakel is voor de activiteiten die ze graag willen/moeten ondernemen.
Tot slot hebben we aan de respondenten gevraagd waarvoor ze het openbaar vervoer (vaker) voor zouden gebruiken, op het moment dat het openbaar voor hen gratis wordt gemaakt. De resultaten van deze vraag worden weergegeven in Figuur 17. Respondenten konden hierbij meerdere antwoordmogelijkheden kiezen. De meeste respondenten geven aan het openbaar vervoer (vaker) te gaan gebruiken om familie en vrienden buiten de gemeente te bezoeken (78%) of voor vrijetijdsbestedingen (72%). Meer dan de helft zegt het OV(vaker) te gaan gebruiken om familie en vrienden binnen de gemeente te bezoeken (56%) of om te winkelen of boodschappen te doen (51%). Slechts 4% geeft aan dan niet vaker met het openbaar vervoer te gaan.
Bij de antwoordcategorie ‘Anders, namelijk’ gaven de respondenten voornamelijk aan dat ze het openbaar vervoer vaker zouden gebruiken voor vakanties en culturele uitstapjes, zoals naar het museum of de bioscoop. Ook medische afspraken voor zichzelf of familieleden worden genoemd als iets waarvoor de respondenten vaker het openbaar vervoer zouden gebruiken als het gratis zou zijn.
Figuur 17: Als u gratis gebruik kon maken van het openbaar vervoer, waar zou u het openbaar vervoer dan (vaker) voor gebruiken?
Bovenstaande grafiek in tabel-vorm:
| antwoord | procent_ja |
|---|---|
| Bezoek aan familie en/of vrienden buiten de gemeente | 78% |
| Vrijetijdsbesteding (bijvoorbeeld om te sporten of een dagje weg te gaan) |
72% |
| Bezoek aan familie en/of vrienden binnen de gemeente | 56% |
| Winkelen of boodschappen doen | 51% |
| Woon-werkverkeer | 23% |
| Vrijwilligerswerk | 21% |
| School of studie | 14% |
| Om te mantelzorgen | 13% |
| Anders, namelijk... | 8% |
| Ik zou dan niet vaker met het openbaar vervoer gaan | 4% |
*Meerdere antwoorden mogelijk, waardoor de aantallen optellen tot meer dan het aantal respondenten.