Bijlage 1: Methoden
CBS Microdata
Voor het genereren van de data is gebruik gemaakt van de faciliteiten van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). OIS Groningen is gemachtigd om op de remote access-omgeving van het CBS te werken. Hierdoor hebben wij toegang tot meerdere bestanden met gevoelige persoonsgegevens, zoals gepseudonimiseerde adressen, huishoudinkomen, opleidingsniveau en migratieachtergrond. Al deze bestanden zijn op persoonsniveau via unieke persoonsgebonden gepseudonimiseerde sleutels te koppelen aan elkaar.
Leerlingenbestanden
Als basis hebben wij het CBS-bestanden met de schoolinschrijvingen van alle leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs gebruikt. Deze bestanden hebben als belangrijkste voordeel dat het ook de leerlingen bevat die van buiten de gemeente Groningen komen. Geselecteerd zijn leerlingen met een geregistreerd Burgerservicenummer die op 1 oktober van het betreffende schooljaar op een Groningse basisschool of middelbare school zaten. Vervolgens hebben we dit leerlingenbestand verrijkt met gegevens over de school, het opleidingsniveau van de ouder(s), het huishoudinkomen, de migratieachtergrond en het adres van de leerlingen.
School
Voor onze analyse hebben we gekeken naar leerlingen van alle basis- en middelbare scholen die in de gemeente Groningen gevestigd zijn. De schoolvestigingen hebben we vastgesteld op basis van de combinatie van het BRIN-nummer en het vestigingsnummer van de betreffende locatie.
Opleidingsniveau
Opleidingsniveau betreft het hoogst behaald onderwijsniveau van de ouder(s). Het gaat hierbij om personen van 25 jaar of ouder, omdat veel mensen van jonger dan 25 jaar nog bezig zijn met hun onderwijscarrière. Onderwijsniveau wordt in 3 niveaus ingedeeld. Het CBS maakt voor deze data gebruik van zowel registratiedata als enquêtes.
De indeling in drie niveaus is:
- Laag: dit omvat het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, vmbo, mbo1, avo onderbouw, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo, alle leerwegen van het vmbo en de assistentenopleiding (mbo-1).
- Middelbaar: dit omvat de bovenbouw van havo/vwo, de basisberoepsopleiding (mbo-2), de vakopleiding (mbo-3) en de middenkader- en specialistenopleidingen (mbo-4).
- Hoog: dit omvat de associate degree, de hbo- en wo-bachelors, 4-jarige hbo-opleidingen, de wo-masters en wo-doctorsopleidingen.
Voor dit onderzoek hebben we de benamingen laag opgeleid, middelbaar opgeleid en hoog opgeleid gebruikt. Deze benaming is momenteel onderwerp van maatschappelijke en politieke discussie, omdat deze een onbedoelde, normatieve rangorde zou suggereren (hoog is beter dan laag), en omdat de term laagopgeleid stigmatiserend zou kunnen zijn (zie bijvoorbeeld Volkskrant 8-10-2021, AD 29-1-2019). Ook zijn er voorstellen voor alternatieven, zoals praktisch versus theoretisch opgeleid, maar daarover is momenteel nog geen consensus. Om deze reden is er besloten om de oude terminologie aan te houden.
Zie voor meer informatie over de CBS indeling van opleiding hier
Inkomen
Het besteedbaar inkomen is het bruto-inkomen verminderd met onder andere verschillende premies (zoals inkomensverzekeringen en ziektekostenverzekering), belastingen (zoals inkomensbelasting) en inkomensoverdrachten (zoals alimentatie). Wat er overblijft nadat deze kosten zijn afgetrokken is het inkomen dat vrij besteed kan worden in het huishouden, oftewel het besteedbaar inkomen. Het besteedbaar inkomen wordt daarnaast gecorrigeerd voor verschillen in de grootte en samenstelling van het huishouden. Hiermee worden alle inkomens herleid tot het inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn de welvaartsniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt. Dit noemen we het gestandaardiseerd huishoudinkomen en is daarmee een maat voor de welvaart van een huishouden. Het CBS deelt het gestandaardiseerd huishoudinkomen op in vijf groepen van ieder 20%.
De indeling in vijf niveaus is als volgt:
- 0% - 20%: Laag inkomen
- 21% - 40%: Laag midden inkomen
- 41% - 60%: Midden inkomen
- 61% - 80%: Hoog midden inkomen
- 81% - 100%: Hoog inkomen
Om een verdeling in laag, midden en hoog te maken wordt er in veel onderzoeken gekozen voor een 20-60-20 verdeling. In het huidige onderzoek kiezen we voor de hoogste en laagste 25 percentiel, om zo (iets) grotere groepen mee te kunnen nemen in de vergelijking die iets minder gevoelig zijn voor tussentijdse verschuivingen dan bij een 20-60-20 aanpak. De drie categorieën zijn daarmee als volgt ingedeeld:
- Laagste 25 percentiel;
- Middelste 50 percentiel;
- Hoogste 25 percentiel.
De inkomensgrenzen veranderen per jaar, waardoor er gekozen is om het te benoemen als lage, midden en hoge inkomens. Zie voor meer informatie over de CBS definitie hier.
Herkomst
In 2022 is het CBS overgegaan op een andere manier van publiceren over wat tot nu toe de ‘bevolking met een westerse of niet-westerse migratieachtergrond’ werd genoemd. Voortaan is meer bepalend waar iemand zelf geboren is en minder bepalend waar iemands ouders geboren zijn. Daarbij wordt het woord migratieachtergrond niet meer gebruikt. De hoofdindeling westers/niet-westers wordt vervangen door een herkomstindeling bestaand uit twee onderdelen: Geboren zijn in Nederland en het herkomstland. Voor het herkomstland is een nieuwe hoofdindeling gemaakt op basis van werelddelen en veelvoorkomende immigratielanden. Deze indeling bestaat uit Nederland, Europa (exclusief Nederland) en Buiten-Europa. Deze nieuwe indeling hebben wij in dit onderzoek aangehouden:
- Nederland
- Europa (exclusief Nederland)
- Buiten-Europa
Omdat in veel onderzoeken nog wel ‘migratieachtergrond’ wordt gebruikt, hebben wij omwille van de leesbaarheid ervoor gekozen om in dit onderzoek het woord ‘migratieachtergrond’ nog wel te gebruiken. Zie voor meer informatie over de nieuwe CBS definitie hier
Denominatie
In het basisonderwijs kijken we naar de rol van denominatie in de segregatie. We doen dit omdat we uit eerder onderzoek weten dat denominatie een rol kan spelen in het ontstaan van segregatie. We hebben de denominatie van scholen vereenvoudigd naar een onderscheid in openbaar en bijzonder onderwijs conform de werkwijze van het CBS. Openbare scholen bieden hun onderwijs niet vanuit een bepaalde godsdienst of levensbeschouwing aan. Bijzondere scholen geven vaak wel onderwijs vanuit een bepaalde godsdienst of levensbeschouwing. Een deel van het bijzonder onderwijs bestaat uit niet-confessionele scholen. Dit zijn de vrije school, samenwerkingsverbanden tussen bijzondere scholen en scholen voor algemeen bijzonder onderwijs.
We geven hier weer welke scholen onder deze categorieën vallen:
Openbaar:
- Openbaar
- Samenwerking openbaar en protestants-christelijk
- Samenwerking openbaar en Rooms-Katholiek
Bijzonder:
- Protestants-christelijk
- Rooms-Katholiek
- Hindoeïstisch
- Islamitisch
- Joods
- Algemeen bijzonder
- Antroposofisch
- Samenwerking Protestants-christelijk, Rooms-Katholiek en/of Algemeen bijzonder
Scholen voor algemeen bijzonder onderwijs kennen een grote verscheidenheid aan stromingen. Ze worden enerzijds gekenmerkt door de eigen wijze waarop zij vorm geven aan hun onderwijs (het pedagogisch concept) en anderzijds door een aantal gemeenschappelijke waarden, zoals een grote betrokkenheid van de ouders, uitgesproken ideeën van de ouders over het onderwijs, hoge kwalitatieve eisen en openheid voor vernieuwingen. Vrije scholen hebben vaak wel een levensbeschouwelijk grondslag (antroposofisch) en behoren daardoor meestal tot de algemeen bijzondere denominatie.
Zowel openbare als bijzondere scholen zijn vrij hun onderwijs in te richten volgens een bepaalde opvoedingsvisie of onderwijsmethode. Voorbeelden hiervan zijn het Montessori-, Dalton- en Jenaplanonderwijs.
Het CBS gebruikt het begrip denominatie bij tabellen over het primair en voortgezet onderwijs. Om de anonimiteit van de scholen te waarborgen, moeten er minimaal vijf waarnemingen per uitkomst zijn. Omdat er in de gemeente Groningen relatief weinig voortgezet onderwijs scholen staan, is het niet mogelijk om ook naar de rol van denominatie in het voortgezet onderwijs te kijken. In deze segregatiemonitor wordt daarom enkel onderscheid gemaakt tussen openbaar en bijzonder primair onderwijs.
De scholen voor openbaar onderwijs in de gemeente Groningen zijn: Borgman Oosterpark, Oosterpoort en Ebbinge, de Beijumkorf, de Boerhaaveschool, de Brederoschool, de Brinkschool, de Driebond, de Feniks, de Groenewei, de Huifkar, de Joseph Haydnschool, de Meander, de Oosterhoogebrugschool, de Pendinghe, de Petteflet, de Ploeg, de Quintussschool, de Starter, de Swoaistee, de Sterrensteen, de Vuurtoren, de Wissel, het Karrepad, obs Garmerwolde, obs Woltersum en samenwerkingsschool de Meeroevers.
De scholen voor bijzonder onderwijs in de gemeente Groningen zijn: Anne Frankschool, AquaMarijn, Bisschop Bekkersschool, de Borg, de Fontein, de Heerdstee, de Hoeksteen, de Kleine Wereld, de PIT, de Poort, de Rietzee, de Tamarisk, de Til, de Triangel, de Vrije School, de Wegwijzer, de Wieken, de Zaaier, Dom Helder Camaraschool, Groningse Schoolvereniging, het Kompas, het Mozaïek, het Palet, Nassauschool, Peter Petersenschool/'t Wilde Wout, Rehoboth, Sint Franciscusschool, Sint Michaëlschool en de Sint Nicolaasschool.
Zie voor meer informatie over de CBS definitie van denominatie hier.
Schoolniveau
Het niveau van de leerlingen in het voortgezet onderwijs hebben we op basis van de beschrijving van de opleiding in vier categorieën gedeeld:
- Onderbouw: dit omvat alle brugjaren en onderbouwjaren. Voor de meeste scholen omvat dit de eerste twee jaren, in enkele gevallen (vooral in het geval van havo/vwo of vwo) kan dit ook de eerste drie jaren omvatten.
- Vmbo: dit omvat leerjaren 3 en 4 van de vmbo-opleidingen
- Havo: dit omvat (meestal) leerjaren 3, 4 en 5 van de havo.
- Vwo: dit omvat (meestal) leerjaren 4, 5 en 6 van vwo.
Dissimilariteit
In dit onderzoek gebruiken we de term ‘dissimilariteit’ in plaats van segregatie. Segregatie kent conceptueel vijf dimensies, waarvan de meest relevante en verklarende dimensie ‘dissimilariteit’ is (Massey & Danton, 1996). Dissimilariteit gaat in dit onderzoek over de mate waarin leerlingen met bepaalde kenmerken binnen een gemeente evenredig verdeeld zijn over de scholen. Het gaat hier om de vraag in hoeverre de leerlingenpopulaties op een school een goede afspiegeling vormt van de samenstelling van de hele leerlingenpopulatie in de gemeente. Voor dissimilariteit op opleidingsniveau van de ouders kijken we naar het percentage leerlingen van hoogopgeleide ouders. Voor dissimilariteit op basis van huishoudinkomen kijken we naar het percentage leerlingen met een hoog huishoudinkomen. Voor dissimilariteit op basis van migratieachtergrond kijken we naar het percentage leerlingen met een niet-Europese herkomst.
Om de dissimilariteit over de jaren te vergelijken, hebben wij een dissimilariteitsscore berekend. Deze score loopt van 0-100, waarbij 0 staat voor een perfecte afspiegeling van de samenstelling van de hele leerlingenpopulatie in de gemeente en 100 voor volledige dissimilariteit. Daarnaast hebben wij de scholen in categorieën ingedeeld. Wanneer een school in de ‘hoge dissimilariteit categorie’ valt, is het geen goede afspiegeling van de samenstelling van de hele leerlingenpopulatie in de gemeente; als een school ‘gemengd’ is, is het wel een goede afspiegeling.